Betrekkelijk voornaamwoorden worden in het Engels relative pronouns genoemd. Met betrekkelijke voornaamwoorden kan je van twee zinnen over hetzelfde onderwerp één zin maken. Er zijn zes betrekkelijk voornaamwoorden in het Engels: ‘who’, ‘which’, ‘that’, ‘whose’, ‘whom’ en ‘where’.

Je gebruikt ‘who’ en ‘that’ als je verwijst naar personen, bijvoorbeeld: ‘The neighbours, who visited my mother, are nice people’.

De betrekkelijk voornaamwoorden ‘which’ en ‘that’ als je verwijst naar dingen en dieren, bijvoorbeeld: ‘This is the bike which I got from my father’ en ‘This is the bike that I got from my father’.

• Ja, ik wil hogere cijfers!

Het betrekkelijk voornaamwoord ‘whom’ wordt gebruikt als je verwijst naar personen als zij het lijdend of meewerkend voorwerp van de zin zin. Bijvoorbeeld: ‘That man whom I loved was my high school crush’.

‘Whose’ (in het Nederlands: wiens ) gebruik je om te verwijzen naar iemand die ergens mee bezig is en als mensen een onderlinge relatie hebben. Bijvoorbeeld: ‘The girl whose mother is a teacher, is not in her mother’s class’.

Als laatste gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord ‘where’ om een plaats of locatie aan te geven. Een voorbeeld van een zin met ‘where’ is ‘The classroom where I forgot my bag is closed’.

Oefenen met betrekkelijk voornaamwoorden in het Engels? Vul dan de juiste betrekkelijk voornaamwoorden in!

1. Do you know ____ bike this is?

2. The city ____ I lived as a child is far away.

3. That teacher ____ I hated quit his job.

Andere bezoekers keken ook naar: Bezittelijk voornaamwoorden in het Engels

Leerlingen die hier vragen over hebben, keken ook naar:

Aanwijzende voornaamwoorden

Your of you’re en their of they’re: hoe haal je ze uit elkaar?

Leertips Engels