Persoonlijk voornaamwoorden gebruik je veel in het Nederlands.

Ze duiden personen en onderwerpen aan zonder ze echt bij de naam te noemen.

Mr. Chadd zet hieronder voor je op een rijtje wanneer je welke voornaamwoorden gebruikt.

Eerste naamval: onderwerp

De eerste naamval gebruik je als je het onderwerp van de zin bent. De persoonlijk voornaamwoorden die bij deze naamval horen zijn:

Ik → ich

Jij → du

Hij → er

Zij → sie

Het → es

Men → man

Wij → wir

Jullie → ihr

Zij → sie

U → Sie

Een voorbeeld van een zin met het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp is ‘ Ich habe ihn begrüßt.’

Derde naamval: meewerkend voorwerp

De derde naamval gebruik je bij meewerkend voorwerpen in een zin. De persoonlijk voornaamwoorden die bij deze naamval horen zijn:

Ik → mir

Jij → dir

Hij → ihm

Zij → ihr

Het → ihm

Men → –

Wij → uns

Jullie → euch

Zij → ihnen

U → Ihnen

Een voorbeeld van een zin met het persoonlijke voornaamwoord als meewerkend voorwerp is ‘Wir haben ihnen ein Geschenk gegeben.’

Vierde naamval: lijdend voorwerp

De vierde naamval gebruik je bij lijdend voorwerpen in een zin. De persoonlijk voornaamwoorden die bij deze naamval horen zijn:

Ik → mich

Jij → dich

Hij → ihn

Zij → sie

Het → es

Men → –

Wij → uns

Jullie → euch

Zij → sie

U → Sie

Een voorbeeld van een zin met het persoonlijke voornaamwoord als lijdend voorwerp is ‘Ihr habt mich geholfen.’

Oefenen: test jezelf!

Vul de zinnen aan met het juiste persoonlijke voornaamwoord. Benoem hierbij telkens of het gaat om het onderwerp, het meewerkend voorwerp of het lijdend voorwerp.

… (ik) gehe zur Schule.

Wie kann ich … (ihr) helfen?

Ich liebe … (dich).

Wil jij nog even dat beetje extra hulp bij Duits? Geen probleem! Kijk eens op onze pagina over 1-op-1 bijles!

Leerlingen die hier vragen over hebben, keken ook naar:

Vormen van Sie

Meervoud in het Duits: hoe werkt dat?

De bezittelijke voornaamwoorden: wat zijn ze en hoe maak je ze?