START NU JE EERSTE MAAND VOOR €4,- MET CODE:

CHATBOT

Être & avoir

Être (zijn) en avoir (hebben) zijn de belangrijkste en meest gebruikte werkwoorden in de Franse taal.

In de tegenwoordige tijd worden ze vaak gebruikt, maar ook voor een vervoeging in de passé composé (voltooid deelwoord) gebruik je altijd een vorm van être of avoir.

Hieronder vind je een lijstje met alle vervoegingen van être en avoir en een uitleg wanneer je être en wanneer je avoir gebruikt bij het opstellen van een passé composé.

Passé composé

Bij het maken van een passé composé gebruik je altijd een vervoeging van être of avoir. Wanneer gebruik je nu een vorm van être en wanneer gebruik je een vorm van avoir?

Voor bijna alle werkwoorden kun je een vorm van avoir gebruiken.

etre en avoir

Zelfs voor een wederkerend werkwoord gebruik je een vorm van être, dus bijvoorbeeld:

se laver (zich wassen)je me suis lavé(e)ik heb me gewassen
se réveiller (wakker worden)il s’est reveilléhij is wakker geworden
se lever (opstaan)tu t’es lévéjij bent opgestaan

Ook gebruik je een vorm van être bij het uitdrukken van een beweging, dus bijvoorbeeld:

arriver (arriveren) je suis arrivé(e)ik ben gearriveerd
entrer (binnenkomen)elle est entréezij is binnengekomen
partir (vertrekken)nous sommes parti(e)swij zijn vertrokken

Zo werkt de app

Let er op bij être dat het voltooid deelwoord zich aanpast aan het onderwerp waar het bij hoort, een zij-vorm krijgt dus een extra –e achter het voltooid deelwoord. Let er ook op dat je bij een wederkerend werkwoord de se-vorm vervoegt naar het onderwerp, dus je – me, tu – te, etc.

Onder de oefenvragen hebben we voor de volledigheid alle uitgangen van être en avoir toegevoegd voor de meest gebruikte tijden zodat je dat nog even rustig zelf kan nalezen.

En nu jij! Wat oefenvragen om jouw kennis te testen!

  1. Nous … … (danser) à la discothèque
  2. Le chauffeur … … (arriver) à l’Arc de Triomphe.
  3. Elle … … (travailler) chez Jumbo.
  4. Tu … … (détester) les devoirs français?
  5. Elles … … (naître) le même jour.

Antwoorden

  1. Nous avons dansé
  2. Le chauffeur est arrivé
  3. Elle a travaillé
  4. Tu as détesté
  5. Elles sont nées

Être

PrésentTegenwoordige tijd
Je suisIk ben
Tu esJij bent
Il/elle/on estHij/zij/men is
Nous sommesWij zijn
Vous êtesJullie zijn / U bent
Ils/elles sontZij zijn

 

ImparfaitOnvoltooid verleden tijd
J’étaisIk was
Tu étaisJij was
Il/elle/on étaitHij/zij/men was
Nous étionsWij waren
Vous étiezJullie waren / U bent
Ils/elles étaientZij waren

 

Passé composéVoltooid verleden tijd
J’ai étéIk ben geweest
Tu as étéJij bent geweest
Il/elle/on a étéHij/zij/men is geweest
Nous avons étéWij zijn geweest
Vous avez étéJullie zijn geweest / U bent geweest
Ils/elles ont étéZij zijn geweest

 

FuturToekomende tijd
Je seraiIk zal zijn
Tu serasJij zal zijn
Il/elle/on seraHij/zij/men zal zijn
Nous seronsWij zullen zijn
Vous serezJullie zullen zijn / U zult zijn
Ils/elles serontZij zullen zijn

 

ConditionnelConditionalis
Je seraisIk zou zijn
Tu seraisJij zou zijn
Il/elle/on seraitHij/zij/men zou zijn
Nous serionsWij zouden zijn
Vous seriezJullie zouden zijn
Ils/elles seraientZij zouden zijn

Avoir

PrésentTegenwoordige tijd
J’aiIk heb
Tu asJij hebt
Il/elle/on aHij/zij/men heeft
Nous avonsWij hebben
Vous avezJullie hebben / U heeft
Ils/elles ontZij hebben

 

ImparfaitOnvoltooid verleden tijd
J’avaisIk had
Tu avaisJij had
Il/elle/on avaitHij/zij/men hadden
Nous avionsWij hadden
Vous aviezJullie hadden / U had
Ils/elles avaientZij hadden

 

Passé composéVoltooid verleden tijd
J’ai euIk heb gehad
Tu as euJij hebt gehad
Il/elle/on a euHij/zij/men heeft gehad
Nous avons euWij hebben gehad
Vous avez euJullie hebben gehad
Ils/elles ont euZij hebben gehad

 

FuturToekomende tijd
J’auraiIk zal hebben
Tu aurasJij zal hebben
Il/elle/on auraHij/zij/men zal hebben
Nous auronsWij zullen hebben
Vous aurezJullie zullen hebben / U zult hebben
Ils/elles aurontZij zullen hebben

 

ConditionnelConditionalis
J’auraisIk zou hebben
Tu auraisJij zou hebben
Il/elle/on auraitHij/zij/men zou hebben
Nous aurionsWij zouden hebben
Vous auriezJullie zouden hebben
Ils/elles aurontZij zouden hebben

Leerlingen die hier vragen over hebben, keken ook naar:

Le présent

De passé composé

Onregelmatige werkwoorden

Aan de slag
Zo werkt het
Particulier
Blogs
AcademyOver ons